donderdag 13 december 2012

5 gedichten uit de Renaissance


Gedicht 1:

 AAN EEN NIEUWGEBOREN JONGEN     

O jongen, verse vrucht, die uit het slaaprig leven,         
In moeders schoot geleefd, door sporen van de tijd,   
Die niet in stilte laat, tot ouders vreugde zijt                    
In der zinnen gewoel en 't wakend licht gedreven,       

Nu heeft u de geboort aan 't Luk overgegeven                               
Dat school van wissel houdt; de droevige verblijdt,       
De blijde droevig maakt; verheft, en nedersmijt;           
En tussen hoop en vrees, doet alle zielen zweven.       

Op onversufte moed de zegerijke God                                              
Geef u te schutten af de pijlen, waar het Lot                   
In zijn verbolgenheid u mede zal beschieten;                  

Ook hare gaven, als 't u mildelijk bedenkt                         
En rijkdom, wellust, eer, uit volle vaten schenkt,           
Met dankbare genoegt' voorzichtig te genieten.            

1. Titel, dichter, bundel
a. Titel
Aan een nieuwgeboren jongen

b. Dichter
P.C. Hooft

2. Samenvatting

Dit gedicht gaat over de pasgeboren zoon van Ida Quekel. Zij had even een relatie met P.C. Hooft en is later met zijn neef getrouwd. Het gedicht gaat over de geboorte en over het toekomstige leven van de jongen. Daarna gaat de schrijver in op de rol van het lot in een leven. Ook vertelt hij over wat God geeft.

3. Onderzoek

1. Stijlfiguren
 
§  Alliteratie. Regel 1: verse vrucht

§  Ejambement. Regel 4-5.

§  Kruisstelling. Regel 6-7: de droevige verblijdt, De blijde droevig maakt;

§  Personificatie. Regel 8-9. Het Lot...

§  Opsomming. Regel 11.

2. Beeldspraakvormen

§  Regel 1: “O jongen, verse vrucht”. Vergelijking zonder als.

3. Rijm

Er is sprake van eindrijm in het gedicht. Het rijmschema is: ABBAABBACCDEED. In de eerste twee strofes is sprake van omarmend rijm.

4. Traditioneel of modern gedicht

Het gedicht is een traditioneel gedicht, want er is een regelmaat in de grootte van de strofes en er is eindrijm volgens een vast schema.

5. Soort gedicht naar de inhoud

Lied. Het geeft de gedachten van de dichter weer.

6. Soort gedicht naar de vorm

Sonnet. Een octaaf en een sextet en eindrijm volgens het rijmschema: ABBAABBACCDEED.

7. Opbouw

Het gedicht is opgebouwd uit vier strofes. De eerste twee strofes hebben beide vier regels en de laatste twee strofes hebben beid 3 regels. Na het octaaf is er een val: eerst gaat het over de jongen en de rol die het lot in zijn leven zal gaan spelen, daarna gaat het erover dat God hem zal beschermen tegen het lot.

8. Kernregel of kernwoord

Nieuwgeboren jongen

9. Thema

De rol die het lot zal gaan spelen in het leven van een pasgeboren jongen en hoe God hem daar tegen zal beschermen.

10. Verband tussen titel en thema

De titel geeft weer dat het over een pasgeboren jongen gaat. Het gedicht gaat over de rol die het lot zal gaan spelen in het leven van deze jongen en hoe God hem daar tegen zal beschermen.

 

4. Beoordeling

Het mooie aan dit gedicht vind ik dat het over een pasgeboren jongen gaat. De dichter beschrijft de geboorte en de vreugde van de moeder heel goed vind ik. Ook vind ik het mooi dat de dichter zegt dat God je zal beschermen. De opbouw is duidelijk de opbouw van een sonnet, wat structuur geeft in het gedicht. Je weet waar je mee te maken hebt en de val is daardoor makkelijk te vinden. Ik vind het jammer dat er niet meer vergelijkingen in het gedicht voorkomen, maar daarentegen vind ik de regels zes en zeven heel mooi geformuleerd.

Gedicht 2:

 ‘Mijn lief, mijn lief, mijn lief,’ zo sprak mijn lief mij toe


‘Mijn lief, mijn lief, mijn lief,’ zo sprak mijn lief mij toe,
Dewijl mijn lippen op haar lieve lipjes weidden.
De woordjes alle drie, wel klaar en wel bescheiden
Vloeiden mijn oren in, en roerden ('k weet niet hoe)


Al mijn gedachten om, staag malend nemmer moe;
Die 't oor mistrouwden en de woordjes wederleiden.
Dies ik mijn vrouwe bad mij klaarder te verbreiden
Haar onverwachte reên; en zij verhaalde' het doe.


O rijkdom van mijn hart dat overliep van vreugden!
Bedoven viel mijn ziel in haar vol hart van deugden.
Maar doe de morgenstar nam voor den dag haar wijk,


Is, met de klare zon, de waarheid droef verrezen.
Hemelse goôn, hoe komt de Schijn zo naar aan 't Wezen,
Het leven droom, en droom het leven zo gelijk?

 
1. Titel, dichter, bundel

a. Titel
‘Mijn lief, mijn lief, mijn lief’, zo sprak mijn lief mij toe

P.C. Hooft

2. Samenvatting

In dit gedicht beschrijft de dichter een droom waarin hij lieve woorden toegefluisterd wordt door de vrouw op wie hij verliefd is. Als hij wakker wordt, blijkt het een droom te zijn en is hij verdrietig dat het niet echt is.

3. Onderzoek

1. Stijlfiguren
§  Herhaling. Regel 1: ‘Mijn lief, mijn lief, mijn lief,’ zo sprak mijn lief mij toe, regel 3: wel klaar en wel bescheiden

§  Alliteratie. Regel 2: Dewijl mijn lippen op haar lieve lipjes weidden.

§  Kruisstelling. Regel 12:  Het leven droom, en droom het leven zo gelijk?

2. Beeldspraakvormen

§   

3. Rijm

Er is sprake van eindrijm en wel volgens het schema van een sonnet. Het rijmschema is namelijk ABBABBACCDEED en in de eerste twee strofes is dus omarmend rijm.

4. Traditioneel of modern gedicht

Traditioneel. De strofebouw en het rijmschema is volgens een vast schema.

5. Soort gedicht naar de inhoud

Lied. De gevoelens van een persoon worden beschreven.

6. Soort gedicht naar de vorm

Sonnet. Rijmschema ABBABBACCDEED en eerst twee quatrainen en daarna twee terzetten.

7. Opbouw

Eerst twee strofes van vier zinnen en daarna twe strofes van drie zinnen. Na het octaaf is er een val: eerst vertelt de dichter over een droom waarin de vrouw op wie hij verliefd is hem lieve woorden toefluisterd en in het octaaf blijkt het dus maar een droom te zijn.

8. Kernregel of kernwoord

Is, met de klare zon, de waarheid droef verrezen. Deze regel is denk ik het belangrijkst om te weten te komen dat het om een droom gaat.

9. Thema

De dichter wordt lieve woorden toegefluisterd door de vrouw op wie hij verliefd is, maar het blijkt maar een droom te zijn.

10. Verband tussen titel en thema

De titel beschrijft de woorden die de vrouw de dichter toefluisterd.

 

4. Beoordeling

Het mooie aan dit gedicht vind ik dat er een droom in wordt gebruikt. Eerst denk je dat het een alleen maar zoetsappig gedichtje zal worden, maar dan blijkt dat het eerste gedeelte alleen maar een droom is. De kruisstelling op het eind maakt het gedicht goed af. Ik vind het wel apart dat er iets tussen haakjes staat in het gedicht. De vorm van het sonnet vind ik goed gekozen voor dit gedicht omdat de val dan duidelijk is. De gevoelens van de dichter zijn ook goed beschreven waardoor je makkelijk met hem meeleeft. Al met al vind ik het een vrij goed gedicht.
Gedicht 3: 

Wanneer door 's werelds Licht de blindgeboren jongen    


Wanneer door 's werelds Licht* de blindgeboren jongen          
Gezicht verkreeg, hij stond verwonderd en bedeesd.                 
Beweging, verwe*, stal van plant, van mens, van beest                             
Verbluften zijn gedacht' en liefelijk besprongen.                           

Voorts: sloten, torens, schier ten hemel hoog gesprongen,      
Het tijd-verdrijf van 's mensen onderwind-al-geest;                    
Maar de zienlijke* god, de schone Zonne, meest.                        
Zijn tonge zweeg, 't gemoed dat riep om duizend tongen!        

Even aleens, mijn Licht, wanneer gij mij verschijnt                        
En dat mijn ziel ontdekt uw ziels sieraden vijndt,                           
Die 't oge mijns gemoeds, dat t'haarwaarts strekt, ontmoeten,              

Zo zwelt mijn hart van vreugd en van verwond'ring diep            
En danke jegens u en jegens die u schiep,                                        
Totdat het berst en valt gebroken voor uw voeten.                     

1. Titel, dichter, bundel

a. Titel
Wanneer door ’s werelds Licht de blindgeboren jongen

b. Dichter
P.C. Hooft

c. Bundel

 2. Samenvatting

In het eerste gedeelte gaat het over de schepping die door God geschapen is denk ik. De dichter beschrijft dat de schepping mooi is en dat God goed is. In het tweede gedeelte gaat het over de geliefde van de dichter en beschrijft hij hoe mooi zij is.

 
3. Onderzoek

1. Stijlfiguren
§  Enjambement. Regel 1-2.

§  Opsomming. Regel 3 en 5.

§  Herhaling. Regel 11: jegens u en jegens.

2. Beeldspraakvormen

§  Metafoor. Regel 1 en 9: ’s werelds Licht waarmee Christus bedoeld wordt en mijn Licht waarmee de geliefde van de dichter bedoeld wordt.

§  Vergelijking zonder als. Regel 7: de zienlijke* god, de schone Zonne.

3. Rijm

Er is sprake van eindrijm en in de eerste twee strofes van omarmend rijm. Het rijmschema is: ABBAABBACCDEED.

4. Traditioneel of modern gedicht

Traditioneel gedicht: er is een duidelijke structuur en er is eindrijm. Het eindrijm is ook volgens een vsat schema.

5. Soort gedicht naar de inhoud

Lied.

6. Soort gedicht naar de vorm

Sonnet.

7. Opbouw

Het heeft de opbouw van een sonnet, wat betekent dat het eerst een octaaf heeft en daarna een sextet. Na het octaaf is er een val: in het octaaf gaat het over Christus en in het sextet over de geliefde van de dichter.

8. Kernregel of kernwoord

Licht. In het octaaf gaat het over ’s werelds Licht waar Christus mee bedoeld wordt en in het sextet over mijn Licht waar de geliefde van de dichter mee bedoeld wordt.

9. Thema

De wereld en zijn geliefde zijn mooi geschapen door God.

10. Verband tussen titel en thema

De titel vertelt dat Christus je de schoonheid laat zien.

 
4. Beoordeling

Ik vind het gedicht een vrij mooi maar ook moeilijk gediciht. Ik weet niet precies wat er mee bedoeld wordt. Ik vind het wel mooi dat de schrijver over de schepping schrijft. Door de vorm van een sonnet is de val duidelijk te herkennen. De eerste twee regels vind ik extra mooi doordat ik het beeld van de blindgeboren jongen heel goed gekozen vind.

Gedicht 4:

 Roosje   


In de bladen van een roosje                     
Vindt gij, o mijn zoete Troosje,
Kleene gift. Waar' zij zoo groot                
Als de gunst, te kleen een doosje          
Waar' de gansche wereldkloot.                              

1. Titel, dichter, bundel

a. Titel
Roosje

b. Dichter
P.C. Hooft

 2. Samenvatting

Met dit gedicht gaf de dichter aan zijn geliefde de eerste kersen. De dichter beschrijft een roosje die groot genoeg is voor de gift, de kersen, maar niet groot genoeg voor de liefde waarmee die gift is gegeven.

 
3. Onderzoek

1. Stijlfiguren
§  Enjambement. Regel 1-2, 2-3, 3-4, 4-5.

§  Alliteratie: zij zoo

§  Tegenstelling. Regel 3-4: zoo groot – te kleen.

§  Hyperbool. Regel 3-5: als het even groot was als de gunst, was de hele aardbol te klein om een doosje ervoor te zijn.

2. Beeldspraakvormen

§  Vergelijking met als: “Waar’ zij zoo groot Als de gunst”.

3. Rijm

Er is sprake van eindrijm met als rijmschema: AABAB.

4. Traditioneel of modern gedicht

Traditioneel gedicht. De regels zijn van vrij gelijke lengte en er is eindrijm.

5. Soort gedicht naar de inhoud

Lied, gaat over de gevoelens van een persoon.

6. Soort gedicht naar de vorm

Epigram. In het gedicht worden de gevoelens van de dichter kort beschreven.

7. Opbouw

Het gedicht bestaat uit één strofe met regels die een vrij gelijke lengte hebben.

8. Kernregel of kernwoord

Roosje. De dichter beschrijft een roosje waar zijn geliefde tussen de blaadjes een kleine gift kan vinden. Hij vertelt dat de liefde waarmee hij die gift geeft, veel groter is dan deze gift.

9. Thema

Het gedicht gaat over de liefde van de dichter voor zijn geliefde.

10. Verband tussen titel en thema

De roos is een symbool voor de liefde en het gedicht gaat over de liefde.

 

4. Beoordeling

Ondanks dat het een kort gedicht is, vind ik het wel een mooi gedicht. Er is goed nagedacht over de regels en omdat er veel gebruik gemaakt is van enjambement, moet je goed nadenken over wat er staat. Ik vind het mooi dat de schrijver zegt dat de liefde waarmee hij de gift geeft, heel erg groot is. Hij brengt zijn boodschap geloofwaardig over en ook kort en krachtig. Al met al vind ik het een leuk en mooi gedichtje.

 Gedicht 5:

 

Zang (Klare, wat heeft 'er uw hartje verlept)  


Klare, wat heeft 'er uw hartje verlept*                                A
Dat het verdriet uit vrolijkheid schept,                 A
En altijd even benepen verdort,                                             B
Gelijk een bloempje, dat dauwetje schort*?    B

Krielt het van vrijers niet om uw deur?                C
Moogje* niet gaan te kust en te keur?                C
En doeje niet branden, en blaken, en braên      D
Al waar 't u op lust een lonkje te slaan*.              D

Anders en speelt het windetje niet,                      E
Op elsetakken, en leuterig* riet,                            E
Als: lustigjes*: lustigjes. Lustigjes gaat                  F
Het watertje, daar 't tegen 't walletje slaat.       F

Ziet d'openhartige bloemetjes staan,                   D
Die u tot alle blijgeestigheid raên.                          D
Zelf* 't zonnetje wenst' u wel beter te moe,     G
En werpt u een lieffelijk ogelijn toe.                      G

Maar zo ze niet, door al hun vermaan,                 D
Steken met vreugd uw zinnetjes* aan,                               D
Zo zult gij maken aan 't schreien de bron*          H
De bomen, de bloemen, de zuivere Zon.            H

1. Titel, dichter, bundel

a. Titel
Klare, wat heeft ‘er uw hartje verlept

b. Dichter
P.C. Hooft

 2. Samenvatting

Het gedicht gaat over Klare die verdrietig is. P.C. Hooft vraagt waarom ze verdrietig is en noemt de redenen waarom ze niet verdrietig hoeft te zijn. Hij sluit het gedicht af door te zeggen dat als ze verdrietig blijft, de vreugdevolle dingen verdrietig zal maken.

3. Onderzoek

1. Stijlfiguren
§  Paradox. Regel 2: “verdriet uit vrolijkheid”.

§  Retorische vraag. Regel 5, 6, 7-8, 9-10.

§  Alliteratie. Regel 6: te kust en te keur, regel 7: En doeje niet branden, en blaken, en braên, regel 8: lust een lonkje, regel 12: Het watertje, daar 't tegen 't walletje slaat

§  Opsomming. Regel 7.

§  Herhaling. Regel 11: lustigjes.

2. Beeldspraakvormen

§  Vergelijking met gelijk: regel 4: “Gelijk een bloempje”

§  Vergelijking met als: strofe 3.

3. Rijm

Er is sprake van eindrijm in dit gedicht. Het rijmschema is: AABBCCDDEEFFDDGGDDHH en het is gepaard rijm.

4. Traditioneel of modern gedicht

Traditioneel. Er is een duidelijke structuur qua strofes en ook is er eindrijm volgens een vast schema.

5. Soort gedicht naar de inhoud

Lied. Het gaat over een persoon die iets over de gevoelens van een ander persoon zegt.

6. Soort gedicht naar de vorm

Het gedicht valt niet onder een soort gedichten met een bepaalde vorm.

7. Opbouw

Het gedicht bestaat uit vijf strofes met elk vier regels.

8. Kernregel of kernwoord

Klare, wat heeft 'er uw hartje verlept. Het gedicht gaat over Klare die verdrietig is en de dichter probeert haar blij te maken.

9. Thema

Klare is verdrietig en de dichter probeert haar op te vrolijken.

10. Verband tussen titel en thema

De titel gaat over de dichter die aan Klare vraagt waarom ze verdrietig is en het gedicht gaat over Klare die verdrietig is.

 

4. Beoordeling

Het gedicht vind ik een mooi gedicht. Ik vind het heel lief van de dichter dat hij zegt dat ze niet verdrietig hoeft te zijn en waarom niet. De retorische vragen geven het gedicht net dat beetje meer. Ook de opbouw vind ik goed want er zit echt een verhaal in. Het gedicht laat me zien dat er heel veel is om van te genieten en dat je dat dus ook moet doen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten